Sorteer commentaar op invoerdatum, nieuwste eerst
 24-11-2020  Hanco Elenbaas:
EGBERT VAN HATTEM, 5 november 1994

Het nieuwe damconcept van Hans Jansen

Hij is volgens zijn vrouw Daisy de hele dag aan het dammen. Ter voorbereiding op het WK dat morgen in Den Haag begint, analyseerde Hans Jansen thuis en in het Dominicaner klooster van Huissen het damspel tot in alle finesses.... 

HANS Jansen (38) vindt dat hij wat goed te maken heeft. Het is alweer tien jaar geleden dat hij voor het laatst deelnam aan een WK. Na de achtste plaats, in 1976, en de vijftiende in 1980 eindigde hij in 1984 in het Senegalese Dakar met een score van negentien uit negentien op de dertiende plaats.

Dat had aanzienlijk beter gekund. Zo liet hij de winst in de voorlaatste ronde lopen tegen Vadim Virny. Alsof dat nog niet erg genoeg was, verloor hij door een blunder op de slotdag van de Senegalees Abdoulaye Der. En eerder in het toernooi liet hij Rob Clerc, ondanks schijfwinst, naar remise glippen.

Alles bij elkaar had Jansen misschien wel vierde kunnen worden in het sterk bezette toernooi, waar de titel destijds ging naar Anatoli Gantwarg, de Geweldenaar uit Minsk, vóór Rob Clerc die een jaar later de match tegen de Wit-Rus met 21-19 verloor. Behalve de bescheiden klasseringen van de overige Nederlanders (Scholma elfde, Van der Wal twaalfde, Stokkel zestiende) was de laatste plaats van de degelijke Sovjet-strateeg Vladimir Kaplan veelzeggend. Hij scoorde dertien punten.

Het was een opmerkelijk toernooi. Voor Jansen hebben zijn ontberingen van toen direct te maken met de partijen van zijn pupil Allard de Liefde in het open kampioenschap van Nijmegen. De Liefde eindigde als laatste. Jansen: 'In de partijen van De Liefde heb ik veel cruciale momenten gevonden. Daar kun je aantonen dat hij bij goed spel de partij had kunnen winnen. Als hij alle kansen waargenomen had, was hij op een score van zestien punten uitgekomen, één punt meer dan de winnaar.'

Vervolgens vroeg Jansen zich af of de fouten van De Liefde representatief waren. Daarom analyseerde hij het hele toernooi en keek hoe de cruciale momenten in de partijen van de andere deelnemers lagen. De tussenconclusie luidt dat er in nagenoeg alle partijen wat aan de hand is. Het sterkt de overtuiging dat er veel meer in het damspel zit dan eruit komt. Steeds opnieuw wordt Jansen gegrepen door een onomschreven facet van het spel en blijft hij er maandenlang door geboeid.

De analyses vreten tijd. In bridge-schaakcafé 2 klaveren, aan de De Clercqstraat in Amsterdam, stelt vrouw Daisy dan ook vast dat Hans Jansen de hele dag damt. Behalve dat de arbeidsintensieve studie een uitstekende training voor het middenspel is, hoopt Jansen een hoger doel te bereiken. Het is de grote uitdaging voor iedere damspeler. Jansen: 'Ik wil in mijzelf het verlangen ontwikkelen om op de belangrijke momenten volledig helder te zijn en de goede beslissingen te nemen.'

Het moet allemaal passen in zijn 'nieuwe concept'. Voor Jansen hoort bij ieder toernooi een eigen gevoel, beleving en spelopvatting. Bij het NK 1994 in Huissen had hij zijn zinnen gezet op de openingszet 1.31-26 (en 2.34-30). Met praktische experimenten wilde hij nagaan of de zet een volwaardig alternatief kon bieden voor het op topniveau bijna automatisch gespeelde 1.32-28. De afwijkende aanpak van Jansen heeft nog geen navolging gekregen. Thuis en in het Dominicaner klooster van Huissen analyseerde hij zich te pletter op de mogelijke vervolgen met zijn eigen spelopvatting als leidraad.

Jansen noemt zichzelf een 'vechtdammer'. Voor velen komen zijn theorieën schimmig over. Uiteindelijk streeft hij - natuurlijk - een betere stelling na, maar in het begin van de partij is dat zeker niet het belangrijkste doel. 'Op z'n minst wil ik een stand hebben die niet duidelijk is. Je moet de tegenstander ook mogelijkheden geven, want anders wordt hij mismoedig en gaat hij de zaak afbreken', aldus Jansen in het maandblad Dammen van september 1993.

Veel van zijn zetten worden door collega's, lang niet altijd zonder reden, als onverstandig gekwalificeerd. Toch versloeg Jansen in 1985, in een viertal hoogst originele partijen, de latere wereldkampioen Aleksandr Dibman met 5-3. Karakteristieke woorden werden opgetekend uit de mond van explicateur Harm Wiersma toen deze een treffen tussen Vigman en Jansen becommentarieerde. Wiersma verzuchtte: 'Laten we een andere partij bespreken, want hier kan ik geen touw aan vast knopen. Vigman ook niet, dus Hans zal wel winnen.' Wat inderdaad gebeurde.

In 1979, toen Jansen na een stormachtig begin van zijn carrière voor het eerst Nederlands kampioen werd, omschreef Sijbrands zijn spelstijl als 'volstrekt uniek, ludiek en waardevrij'. Dezelfde Sijbrands concludeerde dat de nationale titel dit jaar 'gezien het vertoonde spel' ten onrechte bij Jansen terecht was gekomen.

Jansen vindt de lauwe reacties in de pers vervelend. Inderdaad is het spel van co-winnaar Rob Clerc op en top verzorgd, technisch sterk, oerdegelijk en krachtig als het kan. Maar Jansen ziet, tegen de stroom in, de voordelen van zijn eigen partijen. 'Je kunt zeggen dat Clerc naar het eindspel toe beter heeft gespeeld dan ik. Maar in sommige openingen bereikte hij niets.

'Je moet een speler ook beoordelen op inspiratie. In de opening kreeg ik steeds goede bordkansen, spannende standen. Het waren fouten aan het eind van de opening die me een paar slechte stellingen hebben bezorgd. Maar ik blijf ervan overtuigd dat mijn strategieën kansrijk waren.'

In Jansens concept voor het WK staan de twee steekwoorden safety en winst centraal. In zijn studie van de opponenten is de belangrijkste vraag hoe zwak de laatste acht zijn. Hoort Bassirou Ba daarbij? Speelt Merins tegen mij op remise? Hoe sterk is de jonge Durdjev uit Turkmenistan? Zoveel mogelijk bestudeert Jansen de partijen van zijn toekomstige tegenstanders.

Jansen is in elk geval uit op een score boven de 50 procent. Tegen de bovenste helft zal veiligheid onvermijdelijk zijn. 'Alleen Tsjizjov heeft een begin van een traditie dat hij ook tegen sterke tegenstanders kan winnen.'

Aleksandr Schwarzmann, de laatste kampioen van de Sovjet-Unie, zal volgens Jansen zeker ook proberen om de allersterksten te verslaan. Het WK '94 zal duidelijk moeten maken of de Rus overschat wordt. De Moskoviet is ijzersterk, speelt gedurfd en heeft het vermogen om een grote dosis denkenergie in een dampartij te steken. In het Maars-toernooi vorig jaar versloeg hij niemand minder dan Ton Sijbrands.

Jansen ziet dat de damsport zich in dat opzicht ontwikkelt, maar hij brengt wel een onderscheid aan tussen hemzelf en de absolute top. Jansen: 'Ook Ton Sijbrands heeft laten zien dat het mogelijk is om van de allersterkste spelers te winnen. Hij heeft het in de hand gehad, maar nog niet echt uitgevoerd. Het is een ontwikkeling die zich door zal zetten. Wiersma en hij zullen steeds meer hun kansen gaan zoeken tegen de grootmeesters. Een rechtgeaarde topdammer kan niet langer aanzien hoe Tsjizjov altijd zo ver voorblijft.'

De trend is hoopgevend, maar Hans Jansen zal zijn experimenten met een alternatieve puntentelling blijven voortzetten. In religie en levensbeschouwing geïnteresseerd, ziet hij het damspel in analogie met de Menora, de zevenarmige Hebreeuwse kandelaar. De remise-uitslag pur sang is de middelste arm en levert wat Jansen betreft nul punten op. De voordelige eindspellen van twee dammen tegen één dam en drie dammen tegen één dam, zijn goed voor respectievelijk een en twee punten. De echte winst (om een dam te vangen zijn vier vijandige dammen noodzakelijk) moet drie punten opleveren.

Als andere mogelijkheid oppert Jansen een dobbelsteen met de drie positieve en negatieve waarden naast het dambord. Hierop kunnen de spelers de waarde die zij aan hun stand geven tijdens de partij inzetten. Als overeenstemming is bereikt, worden de handen geschud. Dit is misschien een uitkomst voor Jannes van der Wal, wereldkampioen in 1982.

In 1990 stopte de excentrieke Groninger met dammen omdat hij de partijen almaar in remise zag eindigen. De verdedigende mogelijkheden in het damspel zijn groot. Van der Wal vindt dat de discussie over de waarde van een stand zonder een grotere winstmarge 'academisch en elitair' dreigt te worden.

Jansen: 'Vooral voor Jannes is de versie met de dobbelsteen leuk, want hij houdt erg van bluffen. Voorlopig kunnen we nog zonder een spelregelverandering voort. Er zit een positieve ontwikkeling in het spel. Alleen als je een alternatieve puntentelling invoert, weet je wel zeker dat het spel nooit een remisedood zal sterven. Met de huidige puntentelling is dat niet duidelijk.'

Bij het WK van 1994 ziet Jansen zichzelf het liefst in de rol van Mamina N'Diaye die begin jaren tachtig zijn grootste successen boekte. Bij het WK in Dakar speelde Jansen de Malinees van het bord, maar deze wandelde tijdens de partij fier en energiek door de zaal en trakteerde iedereen op glimlachjes. Jansen: 'Ik snapte zijn houding niet, maar toch straal je dan wat uit en kun je op momenten boven jezelf uitstijgen.' Jansen zal echter nooit de fladderige houding van N'Diaye kunnen aannemen; daarvoor is hij veel te bedachtzaam. 'Ik analyseer om aan de onzekerheid een einde te maken', aldus Jansen. Mamina N'Diaye blijft gewoon lachen. Dat is geen concept maar een levensstijl.